Gekozen is om de video’s via youtube te laten zien. Reden hiervoor is dat ieder platform dit ondersteunt.


Een 82-jarige vrouw met een trage én een snelle hartslag. Wat ziet u op het elektrocardiogram?

Auteur: Cyril Camaro, cardioloog


 

Figuur 1: ECG bij opname


 

Figuur 2a: torsade de pointes; let op de volgende kenmerken:

  • Verandering in amplitude en morfologie van de QRS complexen
  • Kort-lang-kort patroon
  • Frequentie tussen de 160 en 240/min


 

Figuur 3: Elektrocardiogram met atriale- en ventriculaire stimulatie (DDD-pacemakerritme)


 

Tabel 1:

Er bestaat een internationaal coderingsysteem dat de functies van een pacemaker beschrijft.*1
De codering staat hieronder. De vijfde letter (antitachycardie) wordt, behoudens in een interne defibrillator (ICD), zelden meer gebruikt:

Pacing (I) Sensing (II) Respons op sensing (III) Programma’s (IV) Antitachycardiefuncties (V)
O= geen O= geen O= geen O=  geen P= pacing
A= atrium A= atrium T= getriggerd P= programmeerbaar S= shock
V= ventrikel V= ventrikel I= inhibitie M=multiprogrammeerbaar D= dubbel (P+S)
D= dubbel: A+V D= dubbel: A+V D= dubbel:  I+T C= communiceerbaar
R= rate modulatie

 

 

 

 

 

 

Een DDD pacemaker geeft zowel atriale als ventriculaire stimulatie (pacing) en detecteert de impulsen van de atria en de ventrikels (sensing). Als respons op de sensing kan de pacemaker een impuls laten afvuren. Dit fenomeen heet triggeren. Ook kan er géén stimulus worden afgegeven wanneer er een spontane depolarisatie gedetecteerd wordt. Dit noemt men inhiberen. De DDD pacemaker zal niets doen wanneer ventriculaire slagen worden waargenomen om zo niet het onderliggende ritme te verstoren. Een spontane atriale activiteit echter kan zowel de atriale impuls blokkeren (pacemaker doet niets) als een ventriculaire stimulus opwekken. De pacemaker triggert afhankelijk van de ingestelde AV sequentie tijd. Dit atrioventriculaire interval is de periode tussen de gesenste P-top of gestimuleerd boezemcomplex en het daaropvolgend gestimuleerde QRS-complex. Verder moet een onder- en bovenfrequentie (minimum en maximum frequentie waarbij een pacemaker in het ventrikel zal stimuleren als gevolg van de detectie van p-toppen) worden ingesteld. De maximum frequentie (of bovenfrequentie) is belangrijk om zo te voorkomen dat de pacemaker een te snelle ventriculaire volgfrequentie krijgt op gesenste P-toppen.

*1 Bernstein AD, Camm AJ, Fletcher RD, Gold RD, Richards AF, Smyth AP et al. NASPE/BPEG Generic pacemaker code for antibradyarrhythmia and adaptive-rate pacing and antitachyarrhythmia devices. Pacing Clin Electrophysiol 1987;10:794-799